De kudde past zich aan: een nieuwe overlevingsstrategie

Nadenken over overleven

Reflectie is goed. Over het leven en over jezelf. Ik zit in zo’n reflectieve periode en kijk af en toe terug (hoewel ik me ook wel kan vinden in de uitspraak van Edna ‘E’ Mode uit The Incredibles: “I never look back, darling. It distracts me from the now.”). Daarbij ontdek ik waarom ik doe wat ik doe in het leven. Ja echt, zo diep gaat het. En dan vraag ik me ook af: hoe overleef je in tijden van crisis, of die nu financieel of emotioneel is?

Een middelmatig kind

Bij zo’n zoektocht ga je terug naar de basis, naar je gevoelens, je zelfbeeld. Ik vond mezelf altijd middelmatig. Ik kon aardig zingen, maar deed er niets mee. Ik was leuk met kinderen, maar heb ook dat niet in mijn voordeel kunnen gebruiken. Het duurde lang voordat ik mijn ‘roeping’ vond. Ik leek voor elk beroep wel een geschikte eigenschap te hebben, maar ik miste dan weer zoveel andere. Als ik niet voor de liefde naar Frankrijk was vertrokken, waar ik mijn talenkennis goed kon gebruiken, was ik misschien wel huismoeder geworden.

Pestenpenguins

Ik wilde bijzonder zijn, anders. Maar anders zijn, mag dat wel? We zeggen dat iedereen zichzelf moet kunnen zijn en we lijken het zelfs aan te moedigen. Toch zijn er volop signalen dat onze samenleving het liefst mensen die ‘anders’ zijn buitensluit. Dat begint al op school. Er is momenteel veel over te doen: tv-programma’s, discussies over cyberpesten, enz. Maar pesten gebeurt al sinds jaar en dag. En alle smoezen zijn goed: een grotere neus, een andere naam – dat hoeft niet eens Poepjes te zijn; ik werd Baviaan genoemd – of je niet durven aansluiten bij de groep.

Doe maar gewoon

Waarom accepteren we eigenlijk niet dat iemand anders is? Willen we politiek correct zijn? Ons anders voordoen dan wat we werkelijk van binnen voelen? Zijn niet degenen die eerlijk zijn tegen zichzelf (en daardoor misschien ook vaker tegen anderen) ook degenen die zich anders durven kleden en gedragen? “Pff, moet je díe zien.” “Doe maar gewoon, joh.” Is het overlevingsdrang? Zijn die oergevoelens dan werkelijk zo diep geworteld? Het lijkt er namelijk op dat we nog altijd de kudde nodig hebben om te overleven. En dat terwijl onze maatschappij steeds individualistischer wordt.

Behoefte aan de groep

In alle hoeken van de samenleving draait het steeds meer om de individu, de single, de zzp’er… Zeker, die éénpitters zoeken elkaar ook op, maar dat is omdat we niet anders kúnnen. Alleen kun je niet overleven. Je kunt je eigen voedsel vinden, je eigen potje koken. Ja, zelfs seks hebben kan alleen (voortplanten dan weer niet). Maar we moeten ook allemaal van tijd tot tijd worden aangeraakt. Menselijke warmte is een must. Communiceren, hoe slecht we dat ook doen, hoort bij de overlevingsstrategie. En om in een groep te passen, is het goed om hetzelfde te zijn als die groep. Anders begrijpt men je niet.

BicHDE_CUAATUaVDe rollen omdraaien

Wordt het niet eens tijd dat de groep zich ook eens gaat aanpassen aan het individu? Wat ik daarmee bedoel is dat je elkaar de tijd moet gunnen om de ander beter te leren kennen. Als je werkelijk weet wat iemand beweegt, dan doet het ‘anders zijn’ er niet meer toe, dan zie je die grote neus of die gekke kleren niet meer. Uiteindelijk kan de groep ook niet overleven zonder het individu.

Kameleon

Met mijn middelmatigheid, die me lange tijd dwarszat, raak ik geleidelijk vertrouwd. Misschien maakt het feit dat ik me ermee verzoend heb me juist weer bijzonder. Of misschien ben ik niet kleurloos, maar ben ik een kameleon. Ja! Ik heb alle kleuren in mij en pas me aan mijn omgeving aan. Is dat niet de ultieme overlevingsstrategie?

Wat is jouw overlevingsstrategie?

Om te eindigen met een vrolijke noot zijn hier twee filmpjes over anders zijn (resp. 4 min en 2.45 min):

 

Het spook van de Tuilerieën

Dit is deel 11 en het laatste deel in een serie legendes van Parijs.

Aan de geschiedenis van het Palais des Tuileries kleeft de legende van de Rode Man van de Tuilerieën. Deze legende van het spook van de Tuilerieën komt eigenlijk van Jean ‘de vilder’, een slager en uitbener…

Van dakpannenfabriek tot paleis

Catharina de' Medici

Catharina de’ Medici

Het is 1564. Catherina de’ Medici, koningin van Frankrijk, begint aan een megalomaan project: het verbouwen van een dakpannenfabriek aan de oevers van de Seine tot een koninklijk paleis. Zodra het paleis klaar is, trekt ze erin, maar al snel krijgt ze er een enorme afkeer van en verlaat ze het om er nooit meer terug te keren. Ze beweert dat er een spook door het paleis doolde en dat het voorspeld had dat ze zou sterven in de buurt van Saint-Germain. De duivelse geest van de dakpannenfabriek droeg als kostuum… een bloedrood pak!

In opdracht vermoord

Deze spooklegende is in werkelijkheid ontstaan door het verhaal van Jean ‘de vilder’, een slager en uitbener die leefde in de tijd van Catherina de’ Medici en werkzaam was in een abattoir vlakbij het paleis. Een zekere Neuville zou hem de keel hebben doorgesneden in opdracht van Catherina de’ Medici en met als reden dat hij een aantal koninklijke geheimen kende. Op het moment dat hij stierf, bezwoer hij Neuville dat hij zou terugkeren uit het dodenrijk. Kort daarna al kwam hij zijn belofte na… toen Neuville terugkwam om aan de koningin verslag uit te brengen van zijn geslaagde missie, voelde hij achter zich een aanwezigheid. Hij draaide zich om en zag tot zijn afgrijzen Jean achter zich staan, badend in zijn eigen bloed.

Voorspellingen

Het spook zou de astroloog van Catherina de’ Medici gewaarschuwd hebben voor het dreigende gevaar dat op de loer lag: “De bouw van de Tuilerieën zal haar val betekenen, ze zal sterven”. De Rode Man bleef de koningin ’s nachts bezoeken tot aan haar dood op 5 januari 1589 in Blois. Vanaf die tijd en door de eeuwen heen wordt het spook van de Tuilerieën de schrik van het Palais des Tuileries; iedereen aan wie hij verschijnt, kondigt hij een tragedie aan.

Marie Antoinette

Marie Antoinette

Marie Antoinette

Zoals in juli 1792, toen hij verscheen voor koningin Marie Antoinette, kort voordat de monarchie zou vallen. Volgens de legende zou Marie Antoinette zelfs nog aan de graaf van Saint-Germain, toen een magiër, gevraagd hebben haar te beschermen tegen het spook van de Tuilerieën. Maar de magische formules hielpen niet, het spook was bij haar tot aan haar terdoodveroordeling in 1793.

Napoleon

Later, in 1815, verschijnt hij aan Napoleon I, een paar weken voor de slag bij Waterloo. En ten slotte verschijnt hij in 1824 nog aan Lodewijk XVIII en aan diens broer de graaf van Artois, een paar dagen voor de dood van Lodewijk. De voorspellingen van de Rode Man waren onverbiddelijk.

Verdwenen in de vlammen

Het laatste hoofdstuk van deze legende vindt plaats op 23 mei 1871… tijdens de opstand van de communards in Parijs. Het Palais des Tuileries was toen drie dagen achter elkaar in brand gestoken. Het complete gebouw werd in de as gelegd. De gestalte van de Rode Man werd door verschillende getuigen gezien voordat hij voor altijd in de vlammen verdween.

Verwoest Paleis - eind 19e eeuw

Verwoest Paleis – eind 19e eeuw

Lees ook de andere Parijse legendes: deel 1 over de bloeddorstige banketbakker, deel 2 over het Spook van de Opera, deel 3 over de Engel van de Bastille, deel 4 over Le Lapin Agile, deel 5 over de metromoord, deel 6 over een krokodil in het riool, deel 7 over de spookstations van de Parijse metro, deel 8 over de catacomben, deel 9 over de poorten van de duivel en deel 10 over La Cour des Miracles.

La Cour des Miracles

Dit is deel 10 in een serie legendes van Parijs.

De wrat van Parijs

10 rue Chanoinesse

Rue Chanoinesse

In het Frans slaat de term ‘Cour des Miracles‘ (‘plein der wonderen’; een vrijplaats voor het uitschot van de stad) op een unieke plek in Parijs die aan het licht is gekomen door de roman Notre Dame de Paris van Victor Hugo (bij ons beter bekend als De klokkenluider van de Notre Dame). Hij beschreef het cour des miracles als een pandemonium, een ‘wrat op het gezicht van Parijs’. In werkelijkheid gaat de term over de stadsgrenzen van Parijs heen, want elke stad had wel een of meer van die vrijplaatsen.

Hoeren en dieven

Het cour des miracles was oorspronkelijk een no-goarea waar in de middeleeuwen het uitschot van de samenleving zich verzamelde. Je vond er hoeren, dieven, bedelaars en kreupelen, die tezamen een fantastisch hysterisch tafereel vormden. De gegoede burgerij uit die tijd vermeed dan ook deze plek en zijn bewoners, die in die tijd de Parijse orde behoorlijk verstoorden.

Verschil van dag en nacht

De naam cour des miracles komt van het feit dat na het vallen van de nacht dit schone volkje leek te verdwijnen als sneeuw voor de zon. Zo vonden de pseudo-invaliden ineens hun fysieke vermogens terug en de oudjes ondergingen een verjongingskuur… een mirakel, zo leek het. Het plein der wonderen was slechts een show, opgezet om medelijden te wekken bij de argeloze voorbijganger en hem een aalmoes af te troggelen. Voor Victor Hugo was het “Cour des Miracles eigenlijk niet meer dan een toneel, maar wel een toneel van boeven, dat net zo rood zag van het bloed als van de wijn”.

Het 'Cours des Miracles' door Gustave Doré

Het ‘Cours des Miracles’ door Gustave Doré

Hier is een passende omschrijving van Hugo uit zijn roman Notre Dame de Paris:

De arme dichter keek even om zich heen. Hij was inderdaad op dat beruchte Plein der Wonderen, waar nooit eerder een eerlijk mens op een dergelijk uur was doorgedrongen; een magische cirkel waar van de officieren van het Châtelet en de sergeanten der militaire politie die er durfden te komen geen kruimel overbleef; stad van dieven, afzichtelijke wrat op het gezicht van Parijs; een riool waar iedere ochtend een stroom van gebreken aan ontsnapte, een stroom die er ook elke nacht weer in terug kroop om er verder te rotten; het geschooi en de landloperij waarvan de straten van de stad altijd overliepen; een monsterlijk mierennest waar ´s avonds alle horzels van de sociale orde thuiskwamen met hun buit; een bedrieglijk armenhuis waar de bohemien, de uitgetreden monnik, de verloren scholier, de nietsnutten aller landen, Spanjaarden, Italianen, Duitsers, van alle geloven, joden, christenen, islamieten, afgodendienaars, bedekt met valse wonden, overdag een bedelaar, maar ´s nachts de gedaante aannemend van een boef; een immense kleedkamer, eigenlijk, waar in deze tijd alle acteurs zich aan- en uitkleden voor de eeuwigdurende komedie die op het plaveisel van Parijs wordt gespeeld door diefstal, prostitutie en moord.”

Geschiedenis

De historische anekdote wil dat Lodewijk XIII in 1630 opdracht gaf tot het aanleggen van een straat dwars door het grootste Cour des Miracles van Prijs (het zogeheten Alby-terrein). Maar een deel van de arbeiders werd vermoord en het project raakte in het slop. En zo werd het Cour des Miracles een soort geheime gemeenschap, een gevaar voor de koninklijke macht (die toen nog gehuisvest was in Parijs). In 1656 kreeg luitenant-generaal van politie Gabriel Nicolas de la Reynie opdracht het te vernietigen. 60.000 dieven, bedelaars en nepinvaliden werden gebrandmerkt en aan de slavenarbeid gezet.

Rue Réaumur toen en nu

Rue Réaumur toen en nu

Onder het Ancien Régime telde Parijs een twaalftal Cours des Miracles, die zich ongeveer op deze plekken bevonden:

  • Het Grote Cour des Miracles, dat toentertijd onderdak bood aan bijna 4000 mensen. Dit bevond zich tussen rue du Caire en rue Réaumur, in het huidige 2e arrondissement. Het gevaarlijkste deel bevond zich in de cirkel die wordt gevormd door rue Damiette en rue des Forges.
  • Cour Brissel, rue de la Mortellerie (een deel van de huidige rue du Temple)
  • Cour de la Jussienne, rue de la Jussienne
  • Rue de Reuilly
  • 100 rue Réaumur
  • Rue du Bac nummer 63
  • Rue des Tournelles en rue Jean-Beausire
  • Rue de l’Échelle
  • Nog twee vlakbij de Porte Saint-Denis, op een ‘afvalheuvel’.

 

Lees ook de andere Parijse legendes: deel 1 over de bloeddorstige banketbakker, deel 2 over het Spook van de Opera, deel 3 over de Engel van de Bastille, deel 4 over Le Lapin Agile, deel 5 over de metromoord, deel 6 over een krokodil in het riool, deel 7 over de spookstations van de Parijse metro, deel 8 over de catacomben en deel 9 over de poorten van de duivel.

Het mysterie van de catacomben

Dit is deel 8 van een serie legendes van Parijs.

Catacomben…

Ondergronds

Ondergronds

Het woord alleen al maakt nieuwsgierig of geeft je misschien zelfs koude rillingen. De catacomben zijn omgeven door een sfeer van mysterie, knekels en hersenschimmen. Maar wat weten we ervan?
Parijzenaars weten dat hun stad een gatenkaas is, maar velen zouden het liever verbloemen. Parijs bevindt zich bovenop zo´n 350 kilometer ondergrondse galerijen, als een enorme stad op palen.

De cata’s

Dit enorme labyrint wordt ook wel – heel poëtisch, maar onterecht – de catacomben genoemd en strekt zich uit onder een groot deel van de linkeroever (Rive Gauche: van Odéon tot het Parc Montsouris) en een deel van de rechteroever (Rive Droite: Montmartre, Belleville en Ménilmontant). Pak je zaklantaren en volg de gids: we maken een ‘historisch’ tochtje door de ‘cata’s’!

Bezocht door koningen

Vanaf het moment dat ze werden aangelegd, vormen de Catacomben van Parijs een bron van nieuwsgierigheid. We weten zelfs dat Karel X er in 1787 afdaalde in gezelschap van zijn hofdames. En in 1860 gaat Napoleon III naar beneden met zijn zoon!

Steengroeven

Maar wat is de oorsprong van dit netwerk van ondergrondse galerijen? Het antwoord is simpel: steen. Sinds de Gallo-Romeinse tijd hebben de Parijzenaars het materiaal voor hun huizen uit de grond gehaald. De catacomben van Parijs zijn niet minder dan een deel van de vroegere steengroeven die zich uitstrekten over een groot deel van de (ondergrondse) stad.

Kerkhof

Macaber

Macaber

Maar de naam catacomben is in het geval van Parijs niet terecht. In werkelijkheid gaat het namelijk om meer dan een knekelhuis. Jawel, hier liggen de beenderen van 6 miljoen mensen afkomstig van de sinds 1786 geruimde Parijse begraafplaatsen en van graven uit kerken.

Mei 1968

Tegenwoordig kan iedereen een bezoek brengen aan de ‘officiële’ catacomben bij Denfert-Rochereau. Maar dat is slechts een klein deel van de 350 km aan galerijen verborgen onder de stad… en daar begint het avontuur. De catacomben verhullen een complete parallelle wereld. Voor velen zijn ze een Parijse fantasie; zeker sinds de jaren 70 toen de ‘cata-gekte’ zijn hoogtepunt bereikte. In 1968 maakten studenten er overigens gebruik van om de ME te ontlopen, en je verschuilen in de catacomben werd bijna een gewoonte, net zo gevaarlijk als verboden.

Cultstatus

Sinds de jaren 80 hebben de catacomben een soort cultstatus gekregen en is er zelfs een kunstvorm ontstaan: inrichting en decoratie van zalen, beeldhouwwerken (er zijn zelfs miniatuursteden uitgehakt uit de rotsen), grafische voorstellingen en fresco’s. Maar de toename van het aantal bezoekers heeft zijn keerzijde. Zo kreeg de politie klachten dat cata-liefhebbers (catafielen) in de catacomben zijn lastiggevallen.

Gewone mensen

De Inspection Générale des Carrières (Inspectiedienst van de steengroeven) grijpt naar drastischer middelen. In 1981 infiltreert de inlichtendienst een groep cata-gekken om ze beter te leren kennen. Men komt erachter dat het niet gaat om een bende of een sekte. Er zijn geen zwarte missen, er is geen drugshandel. Het zijn niet meer dan een paar ‘cata-fanatici’ met een passie voor een miskend erfgoed.

Het rijk der doden

Het rijk der doden

Cata-gekte

Om problemen te voorkomen, worden de galerijen vanaf de jaren 90 door de politie geblokkeerd. De cata-gekken, waarvan er eind jaren 70 zo’n duizenden zijn, zijn begin jaren 90 nog slechts met een man of 300. Maar het zijn hartstochtelijke aanhangers. Je moet wel een beetje gek zijn om de ME, ongelukken, nare ontmoetingen en rattenziekte te omzeilen.

Een pittige tocht

Het interessantste deel van de catacomben bevindt zich vandaag de dag onder het 14e en een deel van het 13e arrondissement. Maar helaas, het is niet iedereen gegeven om af te dalen in de ‘onofficiële’ catacomben: je moet honderden meters lang gebukt lopen met een zaklantaren. Je moet door nauwelijks begaanbare kruipgaten kronkelen en je een weg banen door overstroomde galerijen waar het water soms tot aan je middel komt… echt geen lolletje.

Dieper dan de metro

Je bevind je zo’n 20 meter onder de grond, dieper nog dan de metro en de riolering. Het is er een graad of 12 en muisstil. Het is een compleet andere wereld. Je stuit er op oude schuilkelders, Duitse bunkers, knekelhuizen en bronnen… Bepaalde ruimtes zijn al twee eeuwen oud, zoals het graf van Philibert Aspairt, de portier van het Val-de-Grâce ziekenhuis, die in 1793 de weg kwijtraakte in het onderaardse.

 

Feestlocatie

Tot de bijzondere ruimtes behoort ook Zaal Z met zijn welgevormde en verstevigde gewelven, geïnspireerd op de Romaanse kunst. Zaal Z is een favoriete feestlocatie van de cata-gekken. Een naam die ook vaak terugkomt is ‘het strand’. Dit is een ruimte die pas een jaar of twintig geleden is aangelegd en waar zand op de grond ligt. En ten slotte kan men niet afdalen in de cata’s zonder een bezoek te brengen aan ‘het kasteel’. Deze enorme ruimte is versierd met waterspuwers en er staat een ronde tafel met banken eromheen. Er is een miniatuur fort gebeeldhouwd en in het midden hangt een ijzeren kroonluchter.

Kruip-door-sluip-door

Kruip-door-sluip-door

Een bezoek aan de catacomben is geen bezoek aan het park. Je hebt een paar oriëntatiepunten nodig om er weer uit te komen… en levend, graag! Om de catacomben te bezoeken, moet je rekening houden met een wachttijd: er kunnen slechts 200 bezoekers tegelijk naar beneden.

 

Lees ook de andere Parijse legendes: deel 1 over de bloeddorstige banketbakker, deel 2 over het Spook van de Opera, deel 3 over de Engel van de Bastille, deel 4 over Le Lapin Agile, deel 5 over de metromoord, deel 6 over een krokodil in het riool en deel 7 over de spookstations van de Parijse metro.

 

De spookstations van de Parijse metro

Dit is deel 7 in een serie legendes van Parijs.

Geen ingang

Er zijn in Parijs metrostations die zijn gesloten of nooit zijn geopend… en een aantal heeft niet eens een in- of uitgang! Er zijn metrostations die niet op de plattegrond van de RATP staan, maar die zich wel degelijk onder de voeten van de Parijzenaars bevinden! Die spookstations zijn voor velen een curiositeit. We gaan even terug naar de jaren 40 van de vorige eeuw…

510780966_de6576acdf

WOII

De ‘spookstations’ zijn aan het begin van de Tweede Wereldoorlog gesloten, in september 1939, en een aantal ervan is sindsdien dicht gebleven. Omdat in die tijd een deel van het personeel gemobiliseerd was, werkte maar een gedeelte van het metronet, en na de bevrijding bleven stations die te weinig werden gebruikt of te dicht bij andere stations lagen, gesloten. Andere stations zijn hergebruikt of later bij de ontwikkeling van het metronet alsnog verdwenen. Twee zijn er wel gebouwd, maar hebben nooit een reiziger gezien en hebben geen openbare in- of uitgang. Drie andere stations zijn aangelegd, maar daar is nooit een metrolijn doorheen gegaan.

Welke stations bleven voor altijd gesloten?

Twee Parijse metrostations zijn als vertakking aangelegd, maar zijn nooit open gegaan voor het publiek en hadden geen openbare in- of uitgang: Porte Molitor / Murat en Haxo. Tot aan 2007 zijn ze slechts een aantal keren aangedaan tijdens een paar speciale ritten.

Stadion

Haxo

Haxo

Het station Porte Molitor is gebouwd op een verbinding tussen de lijnen 9 en 10, ook wel ‘voie Murat‘ genoemd, die oorspronkelijk de toegang was voor het stadion Parc des Princes op wedstrijdavonden. Maar de exploitatie ervan bleek ingewikkeld en men liet het project varen; de in- en uitgangen werden nooit gerealiseerd. Het spoor dient als rangeerstation voor treinstellen.

Pendelbus

Een eenrichtingsspoor, met de naam la voie des Fêtes (de Feestweg), verbindt Place des Fêtes bij de Porte des Lilas met een tussenstation: Haxo. Dit spoor moest de lijnen 3 en 7 (nu 3 bis en 7 bis) met elkaar verbinden, maar er werd uiteindelijk besloten tot een simpele pendelbus tussen de stations van die twee lijnen, een dienst die de reizigers nauwelijks gebruikten en die in 1939 werd opgeheven. Station Haxo zag nooit een passagier; de in- en uitgang ervan zijn nooit gerealiseerd.

Welke stations zijn later alsnog gesloten?

Drie stations zijn na 1939 nooit heropend: Arsenal, Champ-de-Mars en Croix-Rouge. Station Arsenal is ingericht als lesvoorziening voor technici en ingenieurs. Station Croix-Rouge is in de jaren 80 door een kunstenaar omgebouwd tot een ‘strand met ligstoelen’.

Filmdecor

Filmdecor

Twee andere stations zijn open, maar hebben doodlopende perrons, ze zijn dus ontoegankelijk voor het publiek: Porte des Lilas – Cinéma en een deel van Invalides. Station Porte des Lilas – Cinéma wordt gebruikt als filmset voor speelfilms of reclamefilms (o.a. de film Amélie).

Welke stations zijn later weer geopend?

Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog blijven slechts 85 stations open voor gebruik. Het merendeel gaat in de jaren daarna weer open, maar een aantal, waarvan wordt gezegd dat ze niet rendabel zijn, blijft voor langere tijd gesloten.

Daklozenopvang

Slechts een station, Saint-Martin, gaat direct na de bevrijding weer open. Omdat dit aan de Grands Boulevards (Haussmann, Capucines, enz.) ligt, is het druk bezocht, maar het wordt uiteindelijk toch gesloten omdat het te dicht bij het nabij gelegen station Strasbourg–Saint-Denis ligt: de dichtstbijzijnde ingangen liggen slechts 100 meter uit elkaar. Het schijnt dat tegenwoordig een deel van het station wordt gebruikt door het Leger de Heils als opvang voor daklozen.

Station Cluny

Station Cluny

Beperkt open

Varenne gaat weer open op 24 december 1962, en op 7 januari 1963 ook station Bel-Air. Rennes en Liège gaan na bijna 30 jaar gesloten te zijn geweest weer open voor het publiek, op respectievelijk 20 mei 1968 en 16 september 1968. Maar de openingstijden worden wel aangepast: de twee stations sluiten om acht uur ’s avonds en zijn ook op zon- en feestdagen gesloten. Rennes krijgt op 6 september 2004 weer de oude openingstijden en Liège krijgt als laatste station met beperkte openingstijden op 4 december 2006 zijn oude tijden terug.

Vergeten station

Cluny blijft bijna een halve eeuw een vergeten station. Maar naar aanleiding van de bouw van het treinstation Saint-Michel–Notre-Dame van RER-lijn B wordt het weer geopend om een aansluiting te realiseren met lijn 10: het station wordt voor het publiek geopend op 17 februari 1988, tegelijk met het station voor lijn B. Voor de gelegenheid wordt het omgedoopt tot station Cluny–La Sorbonne.

 

Lees ook de andere Parijse legendes: deel 1 over de bloeddorstige banketbakker, deel 2 over het Spook van de Opera, deel 3 over de Engel van de Bastille, deel 4 over Le Lapin Agile, deel 5 over de metromoord en deel 6 over een krokodil in het riool.