La Cour des Miracles

Dit is deel 10 in een serie legendes van Parijs.

De wrat van Parijs

10 rue Chanoinesse

Rue Chanoinesse

In het Frans slaat de term ‘Cour des Miracles‘ (‘plein der wonderen’; een vrijplaats voor het uitschot van de stad) op een unieke plek in Parijs die aan het licht is gekomen door de roman Notre Dame de Paris van Victor Hugo (bij ons beter bekend als De klokkenluider van de Notre Dame). Hij beschreef het cour des miracles als een pandemonium, een ‘wrat op het gezicht van Parijs’. In werkelijkheid gaat de term over de stadsgrenzen van Parijs heen, want elke stad had wel een of meer van die vrijplaatsen.

Hoeren en dieven

Het cour des miracles was oorspronkelijk een no-goarea waar in de middeleeuwen het uitschot van de samenleving zich verzamelde. Je vond er hoeren, dieven, bedelaars en kreupelen, die tezamen een fantastisch hysterisch tafereel vormden. De gegoede burgerij uit die tijd vermeed dan ook deze plek en zijn bewoners, die in die tijd de Parijse orde behoorlijk verstoorden.

Verschil van dag en nacht

De naam cour des miracles komt van het feit dat na het vallen van de nacht dit schone volkje leek te verdwijnen als sneeuw voor de zon. Zo vonden de pseudo-invaliden ineens hun fysieke vermogens terug en de oudjes ondergingen een verjongingskuur… een mirakel, zo leek het. Het plein der wonderen was slechts een show, opgezet om medelijden te wekken bij de argeloze voorbijganger en hem een aalmoes af te troggelen. Voor Victor Hugo was het “Cour des Miracles eigenlijk niet meer dan een toneel, maar wel een toneel van boeven, dat net zo rood zag van het bloed als van de wijn”.

Het 'Cours des Miracles' door Gustave Doré

Het ‘Cours des Miracles’ door Gustave Doré

Hier is een passende omschrijving van Hugo uit zijn roman Notre Dame de Paris:

De arme dichter keek even om zich heen. Hij was inderdaad op dat beruchte Plein der Wonderen, waar nooit eerder een eerlijk mens op een dergelijk uur was doorgedrongen; een magische cirkel waar van de officieren van het Châtelet en de sergeanten der militaire politie die er durfden te komen geen kruimel overbleef; stad van dieven, afzichtelijke wrat op het gezicht van Parijs; een riool waar iedere ochtend een stroom van gebreken aan ontsnapte, een stroom die er ook elke nacht weer in terug kroop om er verder te rotten; het geschooi en de landloperij waarvan de straten van de stad altijd overliepen; een monsterlijk mierennest waar ´s avonds alle horzels van de sociale orde thuiskwamen met hun buit; een bedrieglijk armenhuis waar de bohemien, de uitgetreden monnik, de verloren scholier, de nietsnutten aller landen, Spanjaarden, Italianen, Duitsers, van alle geloven, joden, christenen, islamieten, afgodendienaars, bedekt met valse wonden, overdag een bedelaar, maar ´s nachts de gedaante aannemend van een boef; een immense kleedkamer, eigenlijk, waar in deze tijd alle acteurs zich aan- en uitkleden voor de eeuwigdurende komedie die op het plaveisel van Parijs wordt gespeeld door diefstal, prostitutie en moord.”

Geschiedenis

De historische anekdote wil dat Lodewijk XIII in 1630 opdracht gaf tot het aanleggen van een straat dwars door het grootste Cour des Miracles van Prijs (het zogeheten Alby-terrein). Maar een deel van de arbeiders werd vermoord en het project raakte in het slop. En zo werd het Cour des Miracles een soort geheime gemeenschap, een gevaar voor de koninklijke macht (die toen nog gehuisvest was in Parijs). In 1656 kreeg luitenant-generaal van politie Gabriel Nicolas de la Reynie opdracht het te vernietigen. 60.000 dieven, bedelaars en nepinvaliden werden gebrandmerkt en aan de slavenarbeid gezet.

Rue Réaumur toen en nu

Rue Réaumur toen en nu

Onder het Ancien Régime telde Parijs een twaalftal Cours des Miracles, die zich ongeveer op deze plekken bevonden:

  • Het Grote Cour des Miracles, dat toentertijd onderdak bood aan bijna 4000 mensen. Dit bevond zich tussen rue du Caire en rue Réaumur, in het huidige 2e arrondissement. Het gevaarlijkste deel bevond zich in de cirkel die wordt gevormd door rue Damiette en rue des Forges.
  • Cour Brissel, rue de la Mortellerie (een deel van de huidige rue du Temple)
  • Cour de la Jussienne, rue de la Jussienne
  • Rue de Reuilly
  • 100 rue Réaumur
  • Rue du Bac nummer 63
  • Rue des Tournelles en rue Jean-Beausire
  • Rue de l’Échelle
  • Nog twee vlakbij de Porte Saint-Denis, op een ‘afvalheuvel’.

 

Lees ook de andere Parijse legendes: deel 1 over de bloeddorstige banketbakker, deel 2 over het Spook van de Opera, deel 3 over de Engel van de Bastille, deel 4 over Le Lapin Agile, deel 5 over de metromoord, deel 6 over een krokodil in het riool, deel 7 over de spookstations van de Parijse metro, deel 8 over de catacomben en deel 9 over de poorten van de duivel.

Het spook van de Opera

Dit is deel 2 in een serie legendes van Parijs

Wie was nu echt het spook van de Opera?
De Opéra toen en nu

De Parijse Opéra toen en nu

Dankzij de musical van Andrew Lloyd Webber kennen we allemaal het verhaal van het spook van de Opéra Garnier (naar het boek van Gaston Leroux). Maar wat is de oorsprong van deze Parijse legende? En wie is dat beroemde spook? Loge nummer 5 is er nog steeds…

Het begint met een brand

Op 28 oktober 1873 zou een jonge pianist zijn gezicht hebben verbrand in de brand van het conservatorium aan de rue Le Peletier. Zijn verloofde, een ballerina, is daarbij om het leven gekomen. Hij is ontroostbaar en zoekt zijn toevlucht in de onderaardse gewelven van de Opéra Garnier, toen nog in aanbouw.
De man, Ernest, verblijft in het Palais Garnier tot aan zijn dood. Hij zou vlakbij het meertje gewoond hebben dat onder de Opera lag en diende als watervoorraad bij brand. Zijn laatste dagen wijdde hij aan de kunst en het voltooien van zijn levenswerk: een loflied op de liefde en de dood. Hij stierf in het souterrain. Zijn lijk is nooit teruggevonden en men denkt dat hij is aangezien voor een van de lijken van de communards.

Het juiste kadaver

In 1910 neemt het verhaal een andere wending. De schrijver Gaston Leroux laat zich door de legende inspireren en schrijft zijn beroemde roman Het spook van de Opera. In het voorwoord schrijft hij: ”We weten nog dat laatst, terwijl we in het souterrain van de Opera aan het graven waren om de grammofoonplaten met de stemmen van artiesten daar te begraven, de houweel van een van de arbeiders een kadaver blootlegde. Onmiddellijk had ik ook het bewijs dat dit het skelet van het Spook van de Opera was! Ik heb het eigenhandig laten toetsen bij de beheerder en het kan me niets schelen dat de kranten vertellen dat daar een slachtoffer van de commune is gevonden.”

fantome

Vreemde voorvallen

Dan gaat het verhaal de hele wereld rond. In zijn roman heeft Leroux het over een mysterieuze bewoner van het souterrain van het Palais Garnier. Maar hij heeft het verhaal niet verzonnen en heeft zich laten inspireren door onverklaarbare gebeurtenissen die men toeschreef aan de pianist Ernest.
Op 20 mei 1896, zo staat in de annalen van het Palais Garnier, komt tijdens een voorstelling van Faust van Gounod de grote kroonluchter in de zaal naar beneden en vindt een toeschouwer daarbij de dood. Volgens het verhaal zat deze toeschouwer op stoel nummer 13.

Het spook wordt verliefd

Vervolgens zou door een aantal vreemde verschijnselen de aanwezigheid van het spook steeds aannemelijker worden: een technicus sterft door ophanging, wat zelfmoord had kunnen zijn, ware het niet dat er geen touw was! Niet lang daarna wordt een danseres dood gevonden na een val van een balkon.
Maar nog gekker is dat een jonge sopraan, Christine Daaé, beweert het spook van de Opera ontmoet te hebben. Hij wordt verliefd op haar en geeft haar zangles door zich voor te doen als de Engel van de muziek. De platonische liefde van het spook weerhoudt de jonge vrouw ervan, uit angst, verliefd te worden op de burggraaf van Chagny.

Loge nummer 5
fantome1half

Loge nr. 5

De laatste bizarre anekdote: de toenmalige directie werd benaderd door iemand die 20.000 francs per maand eiste samen met de reservering van loge nummer 5… (die loge is nog altijd te vinden in de huidige Opera!)

 

 

Lees hier deel 1 over de bloeddorstige banketbakker.

Legendes van Parijs

Wat je nog niet wist van de lichtstad

De legendes van Parijs! Alleen de titel al doet je fantasie op hol slaan. De woorden hebben een geur van mysterie en geheimen. Maar welke verhalen zijn er bekend van deze stad vol romantiek? Wat anders kennen de meesten van Parijs dan de Eiffeltoren en Montmartre, en misschien de heerlijke winkels en de bijzondere parken?

Elke stad heeft zo zijn verhalen en mysterieuze plekjes, maar in Parijs maken de legendes deel uit van de charme van de stad. Ieder straatje, iedere wijk en elk monument staat bol van de folklore. In de loop van de geschiedenis werden deze mythen steeds weer gerecycled en ook vandaag de dag kunnen ze een bezoek aan de moderne stad die Parijs ook is, nog een beetje mooier maken.

Foto: Cora B.

Foto: Cora B.

De komende weken plaats ik 11 bijzondere verhalen over la belle ville de Paris! Blijf dus volgen!

1. De legende van de barbier en de banketbakker

Aan het einde van de 14e eeuw behoorden de pasteitjes van een meester banketbakker op het Île de la Cité tot de beste van de stad. Ze waren zeer verfijnd en smaakvol, maar het recept was nogal bijzonder… en met een crimineel smaakje.

2. Het ware verhaal van het spook van de Opera

Dankzij de musical van Andrew Lloyd Webber kennen we allemaal het verhaal van het spook van de Opéra Garnier (naar het boek van Gaston Leroux). Maar wat is de oorsprong van deze Parijse legende? En wie is dat beroemde spook? Loge nummer 5 bestaat nog steeds…

3. Wie is de engel van de Bastille?

“Ik zal niet dienen!” Een paar woorden waren voor God genoeg om een aantal van zijn mooiste wezens in het verderf te storten. Lucifer, de drager van het Licht, nam een derde van de engelen mee in zijn opstand. Voor hem werd de hel gemaakt. Wat gebeurde er nog meer?

4. Een nachtclub vol moordenaars

Au Lapin Agile is het oudste café chantant van Parijs. Deze herberg op Montmartre stamt uit 1860 en werd toen ook wel ‘ontmoetingsplek van dieven’ genoemd. Hij stond zelfs een tijdje bekend als het ‘moordenaarscafé’. Hoe kwam het aan die naam en welke moordenaars kwamen er?

5. Het raadsel van de metromoord

Zondag 16 mei 1937, half zeven ´s avonds. Laetitia Toureaux, een jonge fabrieksarbeidster, stapt in de metro op station Porte de Charenton, het eindstation van lijn 8. Een minuut later stappen bij het volgende station zes passagiers in. De jonge vrouw is alleen in het treinstel. Onder haar hoed is haar gezicht niet zichtbaar. Ze lijkt te slapen…

6. Een krokodil in het riool van Parijs

De rioolruimers van Parijs zijn gewend aan ratten in de riolering van de stad. Maar in 1984 hebben brandweermannen (de pompiers doen in Frankrijk bijna alles) een ontmoeting met een heel andere diersoort. Ter hoogte van de Pont Neuf ligt een krokodil van bijna een meter lang hen op te wachten, verstopt in het donker…

7. De spookstations van de Parijse metro

Wist je dat er metrostations zijn die ´spookstations´ worden genoemd? Het zijn metrostations die zijn gesloten of nooit zijn geopend… en een aantal heeft niet eens een in- of uitgang! Ontdek waar die stations zich bevinden en wat het verhaal erachter is.

Foto: Cora B.

8. De mysterieuze catacomben van Parijs

Parijzenaars weten dat hun stad een gatenkaas is, maar velen zouden het liever verbloemen. Parijs bevindt zich op zo´n 350 kilometer ondergrondse galerijen, als een enorme stad op palen. Treed binnen in de fascinerende wereld van de catacomben van Parijs.

9. De legende van de smid en de poorten van de duivel

Een boeiende legende is die van de siersmid Biscornet, die in de 13e eeuw de opdracht krijgt arabesken te maken voor de zijdeuren van de Notre Dame. Hij is jong en ambitieus, maar hij kan de klus niet aan. Hij zou zijn ziel aan de duivel hebben verkocht om het werk toch te kunnen afmaken.

10. Cour des Miracles (mijn favoriet)

In het Frans slaat de term ‘Cour des Miracles’ (‘plein der wonderen’; een vrijplaats voor het uitschot van de stad) op een unieke plek in Parijs die aan het licht is gekomen door de roman Notre Dame de Paris (bij ons beter bekend als De klokkenluider van de Notre Dame) van Victor Hugo. Hij beschreef het ‘cour des miracles’ als een pandemonium, een ‘wrat op het gezicht van Parijs’.

11. Het spook van de Tuilerieën

Aan de geschiedenis van het Palais des Tuileries kleeft de legende van ‘de kleine rode man’. Deze legende van het spook van de Tuilerieën gaat eigenlijk over Jean ‘de vilder’, een slager en uitbener, maar ook over beroemde vorsten.

Veel leesplezier de komende weken! (Als je het aandurft…)

Vertalers moeten uit de schaduw treden

Uitgevers, vertalers en schrijvers opgelet!

Op La république des livres,  de blog van journalist en schrijver Pierre Assouline, las ik een stuk over de situatie van literair vertalers in Frankrijk. Een in-the-spotlight_NadeemChughtaiartikel dat zeker ook van toepassing is op de Nederlandse situatie.

Mijn vertaling van Les traducteurs doivent sortir de l’ombre:

 

Vertalers (literair vertalers; cb) moeten uit de schaduw treden

Gelukkig als vertaler in Frankrijk? In Europa in ieder geval het minst ongelukkig. Net als Madame de Staël kan de vertaler zeggen dat hij teleurgesteld is als hij naar zichzelf kijkt en blij als hij zich vergelijkt met de ander. Maar dit gevoel is niet langer voldoende, want sinds een paar jaar is, tegelijk met de ontwikkeling van zijn professionele omgeving, zijn situatie slechter geworden.

Aan de ene kant zagen we bij de uitgevers een groei op verschillende vlakken: de omzet en, in mindere mate, de salarissen zijn gestegen; op het gebied van buitenlandse literatuur zijn het aantal vertalingen, de diversiteit aan talen waarin vertaald is en het aantal series toegenomen. Aan de andere kant zagen we bij de vertalers een drastische verandering op nog veel meer vlakken waardoor, terwijl het vakgebied steeds verder professionaliseerde, het beroep op de tocht is komen te staan. Zeker, de bezetting is vervrouwelijkt en verjongd, en er zijn gespecialiseerde opleidingen waarmee na een masters en een stage een vaste aanstelling in het verschiet ligt. Maar tegelijkertijd wordt het vak geconfronteerd met, in de uitgeverswereld, een buitensporige concentratie aan Engelstalige uitgaven, verkorting van de levertijden, het outsourcen van diensten, generalisering van de vaste boekenprijs en steeds meer onzekerheid in afrekening en verantwoording. Zijn inkomsten zijn gedaald, zijn koopkracht is ingestort. Zij is verarmd, kwetsbaarder in haar onderhandelingen, ondergewaardeerd in haar status en ziet zichzelf in waarde gedaald. Maar de uitgeverswereld gedraagt zich, naar de beroemde formule van Paul Valéry die binnen de activiteit van het vertalen wijst op de gave van het “creëren van schaamte grenzend aan schoonheid”, alsof hij alleen wil vasthouden aan de schoonheid, terwijl de vertalers steeds vaker in schaamte achterblijven. Niets is voor hen belangrijker dan het verdedigen van hun onafhankelijkheid; kun je je een schrijver in loondienst voorstellen? Velen van hen waren onderwijzer. De beweging van vandaag is de moed hebben te leven van het vak van literair vertaler. Niemand ziet de aanspraak op iets wat vanzelfsprekend zou moeten zijn als extravagant.

Twee jaar geleden vroeg Benoît Yvert, die toen aan het hoofd stond van het Centre National du Livre (CNL), mij om een overzicht van de materiële, en dus morele, situatie van de vertaler in Frankrijk. Niet om de voorrechten te verdedigen, maar om de rechten te doen naleven (zie rapport van Alain Beuve-Méry). Mijn onderzoek, dat was gericht op ‘l’intraduction’, het vertalen van een vreemde taal naar het Frans, en op de literaire uitgave in brede zin (fictie, documenten, theater, enz.), werd in maart overhandigd aan Jean-François Colosimo, Yverts opvolger, net op tijd om onderwerp te worden van een (levendig) debat tussen vertalers en uitgevers tijdens de Salon du livre in Parijs. Het rapport is sinds kort in zijn geheel online in te zien op de site van het CNL, dat het een dezer dagen in eigen beheer zal uitgeven. Met een niet-commerciële oplage van 3000 exemplaren zal dit boekje gratis worden verstuurd aan uitgevers, literair managers, leden van de ATLF en de SFT, en aan iedereen die het aanvraagt.

De conclusie: De professionele literair vertaler zou graag willen dat zijn werk meer werd erkend. Hij is niet op zoek naar bevestiging, maar naar erkenning van zijn verdiensten. Hij zit echter klem tussen frustratie en paradox. Enerzijds is er het bittere besef dat een academicus die, steunend op zijn materiële positie, slechts incidenteel vertaalt een des te groter aanzien geniet. Anderzijds heeft hij, omdat dat de norm is binnen zijn beroep, zichzelf lange tijd wijsgemaakt dat hoe onzichtbaarder hij zich maakt, des te luider zijn werk wordt bejubeld. Voor verandering is politieke wil nodig, uiteraard in de breedste betekenis van het woord:

1. De uitgevers, de eerste beslissingsbevoegden, doen inzien dat ze alles te winnen hebben bij het ondersteunen van de professionaliteit van de vertalers, met de logica die ze zelf hanteerden bij het ondersteunen van de onafhankelijke boekhandels. Dat is een daadkrachtige volgende stap die het CNL zou moeten stimuleren.

2. Het vaststellen van een geleidelijke verandering in houding ten opzichte van de makers/tussenpersonen/co-schrijvers, die sinds een paar jaar ook bevestiging vinden in de ideeënwereld. Deze trend kan worden aangemoedigd door een aantal sterke signalen: vermelding van de naam van de vertaler op de omslag van het boek, deelname van vertalers aan de mediadebatten zodra er buitenlandse literatuur in het spel is, rehabilitatie van het vak door openlijk en permanent te lobbyen (vooral op radio en televisie), overal waar het wordt vergeten of verwaarloosd.

3. Zichtbaarheid teruggeven aan hen wie de heersende opinie lange tijd in onzichtbaarheid heeft willen hullen. Zonder arrogantie, zonder triomfalisme, maar met de stille overtuiging dat een vertaler ook een schrijver is. Niet in plaats van de auteur, maar ernaast, want zonder het werk van de een blijft het werk van de ander ontoegankelijk voor de lezer. Omdat ze onlosmakelijk verbonden zijn, wordt het tijd ze te verbinden in de ogen van de massa en het idee omver te werpen dat het een schaduwberoep zou zijn, dat men uitoefent “uit liefde en misschien ook vanuit een roeping”. We hoeven uiteindelijk alleen nog maar te besluiten dat die schaduw niet onvermijdelijk is.

De rest is uitgebreider te lezen in het rapport, met name een aantal voorstellen om te komen tot een brede online portal om iedereen samen te brengen die te maken heeft met vertalingen of het beroep van vertaler. Het voornaamste doel ervan is nu al bereikt: op 15 september is er een ontmoeting tussen het Franse Syndicat national de l’Edition en de vertalersverenigingen, onder leiding van het CNL en op hun hoofdkantoor, om de zaken op gang te helpen. De partijen hadden achttien jaar lang niet met elkaar gesproken.

Het volledige stuk (met de vele reacties) in het Frans kun je hier lezen.

Schrijven als W.F. Hermans

Stijloefening in de geest van de grote schrijvers

Hier is, met het oog op de boekenweek, het vervolg op mijn stukje als vrije schrijver in de stijl van Max Havelaar. Vandaag bied ik jullie mijn interpretatie van een van W.F. Hermans’ bekendste romans, Nooit meer slapen.

Nooit meer roken (naar Nooit meer slapen van W.F. Hermans)

De zon staat recht boven me. Slaat me op mijn kop. In mijn nek. Stomme sigaretten. Ik was gestopt. Waarom begon ik weer? Ik wilde reizen. Actie. Avontuur. Niet roken.
Mijn vrienden lopen ver voor me. Zijn ze nog vrienden? Allemaal betere klimmers dan ik. Stuk voor stuk niet-rokers. Ik wil gaan zitten. Liggen. Niet meer opstaan. Hier blijven. In de Andes worden achtergelaten. Laat mij maar. Ik wil niemand ophouden. foto: Cora Bastiaansen
Halverwege naar de top staat een houten hutje met een bank. Ik sleep mij erheen en plof neer op de plek die onmiddellijk voor mij wordt vrijgemaakt. Daar heb je haar eindelijk. Arme ziel. Nou, eigen schuld eigenlijk. Maak maar wat ruimte. Als ik zit, barst ik in huilen uit. Bah, dat mocht niet. Geen zwakheid tonen. Je hebt dit zelf gewild. Je doet het jezelf aan. En de rest.

4000 meter. Toch is er weer lucht. Ik kom langzaam tot leven en haal mijn rugzak leeg: fles met een bodempje water, drop, afvalzakjes, rol wc-papier, rood etui met wit kruis, aansteker, sigaretten. Zal ik… Nee! Water moet je hebben. Zou Judith… Durf ik…

De middag kruipt voorbij, de zon lijkt steeds hoger te staan. Het is alsof hij zich verwijdert van de bergtoppen om zich niet te prikken aan de scherpe punten. Het is warmer dan ik had verwacht. Mooier ook. Een spectaculair stilleven, hartveroverend maar ook wreed. Langs het ruwe bruin en grijs zweeft een condor, de heilige vogel van de Inca’s. Zijn vleugels draaien zoekend naar de warme lucht. Hoe laat zou het hier donker worden? Zouden de reuzen om ons heen het licht al vroeg opslokken?
Nog een uurtje lopen, wordt me gezegd als om te troosten, dan zijn we bij onze slaapplaats. Wat zullen ze blij zijn dat ze me niet meer op sleeptouw hoeven te nemen. Het blok aan de benen, kortademig, futloos.

Wiña Wayna bereikt. Een bed uitgezocht. Met vijftien onbekenden op een zaal. Geen plekje om me te verschuilen, behalve in de duisternis, die nu snel valt. Zou ik hier mogen roken?